Volgens C.P. Zuijdweg was Simon Marinusz. Geelhoet vanaf 1599 als boer onder het rechtsgebied van Colijnsplaat woonachtig en afkomstig van de Zuid-Hollandse eilanden. Noord-Beveland was na een stormvloed in 1530 bijna geheel onder water verdwenen en werd rond 1598 weer ingepolderd. Zuijdweg rekent Simon dus bij de eerste boeren die het nieuwe eiland bebouwden. Enkele andere boeren, de families Groenevelt en Munter, volgens Zuijdweg waarschijnlijk familieleden van Simon, kwamen uit respectievelijk Charlois en Strijen.
Het is ons niet gelukt in de Doop-, Trouw- en Begraafboeken uit deze en omliggende plaatsen nog sporen van een Simon Marinusz. te vinden. Welten1 geeft aan dat de dijkwerkers van de polder die in 1598 in gebruik werd genomen overal vandaan konden komen: Er waren gedroste soldaten, avonturiers en boerenzoons onder. De boeren en pachters werden echter via aanplakbiljetten in Zuid-Holland en het noorden van Zeeland opgeroepen zich in te schrijven. Afgaande op de rekeningboeken van rentmeester Pieter van Mattemburg van Noord-Beveland was Simon Marinuszoon in elk geval vanaf 1600 één van de boeren die na de inpoldering pionierde in het gebied rond Colijnsplaat.
Verspreiding vanaf 1600
Zoals gezegd, Simon Marinusz. Geelhoet dook aan het einde van de zestiende of het begin van de zeventiende eeuw op in Colijnsplaat. Hij bleef hier wonen tot zijn dood in 1643. Simon was in 1630 woonachtig in de Nieuw Noord Bevelandpolder. Omdat deze polder pas in 1616 werd ingepolderd is het mogelijk dat Simon eerst nog op een andere plaats in Colijnsplaat heeft gewoond of pas na 1616 naar Colijnsplaat is gekomen. Simons zoon Marinus en dochter Engeltje bleven in Colijnsplaat wonen. Simons kleinzoon Maarten Marinusz. Geelhoed woont in het opnieuw gestichte dorp Wissenkerke, de eerste vermelding aldaar is in 1663. De eerste generaties wonen dus in Colijnsplaat en Wissenkerke. Vanuit deze dorpen begint de verspreiding, aanvankelijk over Zeeland, later over Nederland en de hele wereld.
De verspreiding vanuit Noord-Beveland over de Zeeuwse eilanden verloopt als volgt:
Kempe Maartensz. Geelhoed vertrekt tussen 1711 en 1720 vanuit Colijnsplaat naar Veere op Walcheren.
Ook Jan Pietersz. Geelhoed trekt weg uit Wissenkerke. Hij trouwt in 1720 op het toenmalige eiland Wolphaartsdijk. Hij wordt daar schepen en dijkgraaf.
Jans jongere broer Marinus wordt in Wissenkerke geboren, maar trouwt in 1721 in Schoondijke in Zeeuws-Vlaanderen. Hij wordt hier landbouwer. David Marinusz. Geelhoed gaat voor 1763 naar Schouwen-Duiveland, waar hij zich vestigt in Dreischor. Deze mannen waren allen zonen van rijke boeren. Waarschijnlijk heeft hun vertrek van Noord-Beveland ermee te maken dat er wel veel geld in de familie was, maar geen landbouwgrond meer te verkrijgen op Noord-Beveland.
Cornelis Pietersz. Geelhoed trekt in 1764 naar Zaamslag in Zeeuws-Vlaanderen, waar hij smid en molenaar wordt.
Maarten Geelhoed wordt tussen mei 1774 en augustus 1791 genoemd als inwoner van Essequebo, een Hollandse kolonie in wat nu Guyana is. Hij is daar onder andere president van de Wees- en onbeheerde boedelkamer en wordt enkele keren genoemd als executeur van de boedel van overleden plantagehouders. Ook wordt hij in 1780 in de Middelburgse Courant genoemd als handelaar van suiker. Op 1784 is hij lid van het Hof van politie van Essequebo.2 Op 6 augustus 1791 meldt de Rotterdamsche Courant dat hij in Essequebo overleden is.
De overtocht naar het eiland Zuid-Beveland wordt in 1829-1830 gemaakt door Adriaan Geelhoed met zijn gezin. Volgens de mondelinge overlevering zou men een zeer strenge winter hebben afgewacht om met paard en wagen over te steken naar Zuid-Beveland, en zo alle huisraad op een goedkope manier mee te kunnen nemen. De mogelijkheid hiervan wordt bevestigd door Buisman3, die aangeeft dat de winter van 1829-1830 zeer lang duurde, zodat men in Zeeland het Zuidvliet (Zandkreek) tussen Kortgene en Wolphaartsdijk kon oversteken. Adriaans zoon Hendrik vestigt zich in 1872 of 1873 in Sint-Philipsland.
In de negentiende eeuw breiden de Geelhoeden zich ook uit naar het noorden. Adriaan Geelhoed vertrekt vanuit Zierikzee via Den Bommel uiteindelijk naar Rotterdam. In Den Bommel blijven veel van zijn kinderen en kleinkinderen wonen. Ook in Rotterdam verzamelt zich een deel van zijn nageslacht. Meerdere Geelhoeden uit Schouwen-Duiveland trekken hier in de tweede helft van de negentiende eeuw heen.
Adriaan Geelhoed, zoon van de hierboven genoemde Adriaan, emigreert vanuit Rotterdam naar Londen, waar hij als kleermaker een bestaan opbouwt (foto).
In de tweede helft van de negentiende eeuw trekt een aantal Geelhoeden uit geheel Zeeland naar Noord-Amerika, sommigen met de expliciete vermelding: ‘Uit zucht naar bestaansverbetering’. Adriana Geelhoed vertrekt in 1903 met haar man Elbert Johannis Willem van Iwaarden en hun vijf kinderen vanuit Krabbendijke naar Rotterdam, alwaar de familie scheep gaat naar New York. Elbert houdt een dagboek bij, waarin hij melding maakt van de verschillende maaltijden, van de ontmoetingen aan boord, van de meeuwen die op de touwen van de mast uitrusten, maar ook van storm en zeeziekte4.
In de negentiende en twintigste eeuw vertrekken ook verschillende Geelhoeden naar Nederlands-Indië. In de twintigste eeuw verspreidt de familie zich over geheel Nederland, maar de naam Geelhoed is nog steeds het meest in Zeeland te vinden.
De lijn van Otto Gehlhuht
De tweede Geelhoed-lijn begint in Rheda in Westfalen (Duitsland) bij Otto Gehlhuht uit Langenberg, vader van een zoon Otto die naar Haarlem verhuist, en van Joergen Ludowig Gelhut, die in 1730 trouwt met Anna Margaretha Meyers. Diedrich (Diederik/Dirk) Otto Gehlhuht, zoon van Joergen Ludowig en Anna Margaretha, geboren in 1735, ondertrouwt in 1765 in Schiedam als Diederick Otto Geelout met Cornelia van Zon. Later wordt hij Geelhoed genoemd.
In Westfalen komen meerdere namen als Gelhut, Gehlhut, Geelhut en Gelhoet voor, de oudste die we gevonden hebben is van ongeveer 1650. Sommigen zijn lid van de Evangelische Kirche, anderen rooms-katholiek. Het is mogelijk dat zij nakomelingen zijn van wederdopers, waarvan er gedurende de zestiende eeuw velen vanuit ons land naar Westfalen trokken en later onder druk van geloof veranderden. Harde aanwijzingen hiervoor hebben we echter niet gevonden.
De nakomelingen van Otto Gehlhuht vinden we onder andere in Schiedam, Drenthe, Dordrecht, Amsterdam en Haarlem.
Uit deze familie trekt Johannes Jeremias voor 1859 naar Nederlands-Indië, waar zijn nakomelingen tot het midden van de twintigste eeuw wonen. Daarna keren ze terug naar Nederland.
Bron:
- J. B. V. Welten. Droogleggers aan de Oosterschelde. Amsterdam 1993.
- British Guiana Boundary: Arbitration with the United States of Venezuela. The Counter-case on Behalf of the Government of Her Britannic Majesty.
- J. Buisman. Bar en boos. Zeven eeuwen winterweer in de lage landen. Baarn, 1984.
- E. B. J. van Iwaarden. Diary of Elbert Johannes William van Iwaarden.